Foto: © Bert Bevers | Rue du Lycée | Saint-Omer
Uit de collectie Mellendijk (keuze dichter en gedicht) voorraad Mannen van Bevers:
II
Zijn hand schreef. Ik tik met de mijne door zijn ogen.
Ik ruik zijn inkt en mijn scotch. Kastanjelaren
staren bloeiend over eeuwen heen. Zeg me welke
goden je kelderfris nog kent. Tors het kruis mee,
als Jozef van Arimatea nu meer dan duizend jaar
geleden. Waarom ik ongekend Vlaams spreek, Latijn
en Angelsaksisch ken. Wat lingua franca zeggen wil.
III
Hij kent formules. Zoals ‘Ik zeg je: ik maak je vrij,
halfvrije.’ Ook las hij het werk van Goderanus, die
benedictijner was in de abdij van Lobbes. En ja, ook
de Chronicon Centulense natuurlijk uit Saint-Rikiers
van abt Hariulf, en de kronieken van Sigebert uit
Gembloers. Hij is niet van de wereld los. Onthecht
in kennis, ja. Hij wil alles wat geweten wordt bijeen.
IV
Vrees en beving kwamen over mij en duisternis
bedekte mij. En ik zei: ‘Wie zal mij veren geven
als duiven, zodat ik weg zal vliegen en een rustplaats
zal vinden?’ De Wachtendonckse Psalmen zullen
onze taal bewaren, het langst nog wel. Wacht maar.
’s Avonds en ’s morgens en ’s middags zal ik vertellen
en verkondigen, en Hij zal horen. Want overal is Hij:
V
Sporen in de modder sijpelen vol welwater.
De geur van paarden in wouden, de warmte
van hun neus, hun zachte neus. In marmeren
vijvers drijven zwanen voorbij. Wolken maken
van de hemel een donzige. Onder lommer
verdwijnende pelgrims met een polk ajuinen.
Hoeven zetten zich te krachtig af in drijfzand.